|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
|
1) | Ben ik niet een apostel? Ben ik niet vrij?1) Heb ik niet Jezus Christus, onzen Heere, gezien?2) Zijt gijlieden niet mijn werk in den3) Heere? |
2) | Zo ik anderen geen apostel ben, nochtans ben ik het ulieden;4) want het zegel mijns5) apostelschaps zijt gijlieden in den Heere. |
3) | Mijn verantwoording aan degenen, die onderzoek over6) mij doen, is deze. |
4) | Hebben wij niet macht, om te eten7) en te drinken? |
5) | Hebben wij niet macht, om een vrouw, een zuster zijnde, met ons9) om te leiden, gelijk ook de andere apostelen, en de broeders des10) Heeren, en Cefas?8)11) |
6) | Of hebben alleen ik en Barnabas geen macht van niet te12) werken? |
7) | Wie dient ooit in den krijg op eigen bezoldiging? Wie plant een wijngaard, en eet niet van zijn vrucht? Of wie weidt een kudde, en eet niet van de melk der kudde? |
8) | Spreek ik dit naar den mens, of zegt ook de wet hetzelfde niet?13)14) |
9) | Want in de wet van Mozes is geschreven: Gij zult een dorsenden os15) niet muilbanden. Zorgt ook God16) voor de ossen? |
10) | Of zegt Hij dat ganselijk om onzentwil? Want om onzentwil is dat geschreven; overmits die ploegt, op hoop moet ploegen,17) en die op hoop dorst, moet zijn hoop deelachtig worden. |
11) | Indien wij ulieden het18) geestelijke gezaaid hebben, is het een grote zaak, zo wij het uwe, dat lichamelijk is,19) maaien? |
12) | Indien anderen deze20) macht over u deelachtig zijn, waarom niet veel meer wij? Doch wij hebben deze macht niet gebruikt, maar wij verdragen het al, opdat wij niet enige verhindering21) geven aan het Evangelie van Christus. |
13) | Weet gij niet, dat degenen, die de heilige22) dingen bedienen, van het heilige eten? en die steeds bij het altaar zijn,23) met het altaar24) delen? |
14) | Alzo heeft ook de Heere25) geordineerd dengenen, die het Evangelie verkondigen, dat zij van het Evangelie26) leven. |
15) | Maar ik heb geen van deze27) dingen gebruikt. En ik heb dit niet geschreven, opdat het alzo aan mij geschieden zou; want het ware mij beter te28) sterven, dan dat29) iemand dezen mijn roem30) zou ijdel maken. |
16) | Want indien ik het Evangelie verkondige, het is mij31) geen roem; want de nood is mij32) opgelegd. En wee mij, indien33) ik het Evangelie niet verkondig! |
17) | Want indien ik dat gewillig doe,34) zo heb ik loon, maar indien35) onwillig, de uitdeling36) is mij evenwel toebetrouwd.37) |
18) | Wat loon heb38) ik dan? Namelijk dat ik, het Evangelie verkondigende, het Evangelie van Christus kosteloos stelle, om mijn macht in het Evangelie niet te misbruiken.39)40) |
19) | Want daar ik van allen vrij was, heb ik mijzelven allen dienstbaar42) gemaakt, opdat ik er meer zou winnen.41)43) |
20) | En ik ben den Joden geworden44) als een Jood, opdat ik de Joden winnen zou; dengenen, die onder de wet zijn, ben ik geworden45) als onder de wet zijnde, opdat ik degenen, die onder de wet zijn, winnen zou. |
21) | Degenen, die zonder de wet zijn,46) ben ik geworden als zonder de wet zijnde (Gode nochtans zijnde niet zonder de wet, maar voor Christus onder de wet),47) opdat ik degenen, die zonder de wet zijn, winnen zou. |
22) | Ik ben den zwakken geworden48) als een zwakke, opdat ik de zwakken winnen zou; allen ben ik alles geworden, opdat ik immers enigen behouden zou.49) |
23) | En dit doe ik om des Evangelies wil, opdat ik hetzelve50) mede deelachtig zou worden. |
24) | Weet gijlieden51) niet, dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen,52) maar dat een den prijs53) ontvangt? Loopt alzo, dat gij54) dien moogt verkrijgen.55) |
25) | En een iegelijk, die om prijs56) strijdt, onthoudt zich57) in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke.58)59) |
26) | Ik loop dan alzo, niet als op60) het onzekere; ik kamp alzo, niet als de lucht slaande;61) |
27) | Maar ik bedwing mijn62) lichaam, en breng het tot dienstbaarheid,63) opdat ik niet enigszins, daar ik anderen gepredikt heb,64) zelf verwerpelijk worde.65) |